De rol van de profeten in de Bijbel worden in dit hoofdstuk besproken door André Meulmeester. Hij vergelijkt de relatie tussen Israël en God met een huwelijk: ‘Als je getrouwd bent, blijf je trouwen aan degene wie je dat hebt beloofd. Geef je je liefde dan toch aan een ander, dan noemen we dat overspel.’ Israël pleegde geestelijk overspel door andere goden te vereren en Gods geboden te negeren. Ondanks de boosheid en het geschonden vertrouwen had God kunnen terugtrekken, maar in plaats daarvan stuurde Hij keer op keer profeten om het volk terug te roepen naar Hem.
‘De taak van een profeet was om Israël te wijzen op God,’ legt André uit. Een van de bekendste profeten is Elia, die Israël waarschuwde voor de Baäl-afgod. Nadat Israël Baäl had vereerd, waarschuwde God hen met een periode van droogte van drie jaar. Elia daagde de Baäl-priesters uit om op de berg Karmel te bewijzen wie de echte God was, en ‘er kwam vuur uit de hemel op het altaar van Elia,’ wat het volk ervan overtuigde terug te keren naar de God van het verbond.
André noemt ook de profeet Jesaja, die ‘diepe geestelijke inzichten’ kreeg en profeteerde over de komst van de Messias, die vrede en gerechtigheid zou brengen. Deze Messias zou ‘de ware profeet, priester en koning’ zijn. Het volk moest zich echter eerst bekeren. Jeremia bracht een moeilijke boodschap van oordeel en straf, maar ook een belofte van hoop: ‘Keer terug tot de Heer je God, Hij heeft je geluk voor ogen en wil je een nieuwe toekomst vol van hoop en vrijheid geven.’