Simon Greenleaf was een briljant hoogleraar aan de Harvard University in de Verenigde Staten. Hij vond de opstanding van Jezus Christus eigenlijk maar een bespottelijk verhaal, totdat een student hem uitdaagde onderzoek te doen naar deze gebeurtenis. Greenleaf onderwierp de bewijzen voor de opstanding van Jezus aan een stelselmatig en grondig onderzoek. Tijdens zijn onderzoek raakte hij ervan overtuigd dat hij hier met een historisch feit te maken had. Samengevat kwam hij tot de volgende conclusie: Jezus werd gekruisigd en vervolgens doorstoken met een speer; deskundigen stelden de dood vast; Hij werd omwonden met windsels waartussen ongeveer 75 pond specerijen zat; Hij werd in een graf gelegd; en een grote steen werd voor de ingang gerold. Het graf werd goed bewaakt door getrainde soldaten. Toch bleek het graf na drie dagen leeg te zijn. Ooggetuigen vertelden met gevaar voor eigen leven dat Jezus aan hen was verschenen. Wie had er nu een motief om het lichaam van Jezus te stelen? De discipelen niet en de Joodse leiders niet! In een tijdsbestek van veertig dagen verscheen Jezus twaalf keer, levend en wel. Hij werd gezien in totaal door meer dan 515 mensen. Daaronder bevonden zich ook sceptici zoals Thomas en Jakobus. Hij verscheen aan groepen en individuen, soms in een huis, soms ergens buiten. Hij sprak met mensen en at met hen. Vele jaren later schreef de apostel Paulus dat veel ooggetuigen van de opstanding van Jezus nog in leven waren. Alsof hij tegen de twijfelaars van de eerste eeuw wilde zeggen: ‘Vraagt het hen maar, als je mij niet gelooft’ (1 Korinthe 15:6). Stel dat een rechtbank iedereen als getuige zou oproepen die de opgestane Jezus had gezien. Stel dat ieder van hen hoogstens een kwartier lang mocht worden ondervraagd en dat de getuigenverhoren zonder onderbreking zouden doorgaan, dan zouden we ruim vijf etmalen achtereen luisteren naar bewijzen uit de eerste hand. Deze lawine aan bewijsmateriaal was voor Greenleaf reden om een van de meest gezaghebbende boeken over juridische bewijsvoering te schrijven die ooit in Amerika verschenen is.
Jezus stond op uit de dood en verscheen aan Maria en Salome
In Mattheüs 28 staat beschreven wat er gebeurde bij het graf op paasmorgen. Heel vroeg in de morgen was er bij het graf een korte en hevige aardbeving geweest. Zo sterk dat de steenrotsen scheurden. De Romeinse soldaten die de wacht hielden bij het graf, keken verschrikt om zich heen en zagen een engel uit de hemel. In doodsangst vluchtten zij naar de stad. De engel rolde de zware steen voor het graf weg. Het zegel scheurde en Jezus Christus kwam uit het graf te voorschijn. Op die bewuste paasmorgen gingen een paar vrouwen door de straten van Jeruzalem. Het waren Maria, de vrouw van Klopas, de moeder van Jakobus en Joses, en Salome, de vrouw van Zebedeus en Maria Magdalena. Het was heel vroeg in de morgen en nog donker (Johannes 20:1). Liefde en betrokkenheid tot Jezus dreef hen naar de graftuin om hun meester te zalven volgens oosterse gewoonte. De vrouwen gingen de hof van Jozef van Arimathea binnen waar Jezus begraven lag. Ze voorzagen een groot probleem. Hoe konden zij straks die grote steen weg rollen die voor de opening van het graf lag (Markus 16:3)? Opeens bleven de vrouwen staan. Zij zagen tot hun grote verbazing dat de steen al van het graf weggerold was (Lukas 24:2). De eerste gedachte was dat het graf opengebroken moest zijn en het lichaam van Jezus weg geroofd. Ze stonden aan de grond genageld. Maria Magdalena draaide zich om en in grote droefheid rende ze terug naar Jeruzalem. Meteen liep ze naar het huis van de discipelen en vertelde hen alles wat ze gezien had (Johannes 20:2). De andere vrouwen liepen toch door. Ze stapten het graf binnen en zagen dat het lichaam van Jezus niet meer in het graf lag. Toen ze het graf uitkwamen, zagen ze bij de ingang van het graf een engel zitten met een blinkend wit kleed (Markus 16:5). Vervolgens zagen de vrouwen een tweede engel (Lukas 24:4). Bij de geboorte van Jezus waren het engelen die het blijde nieuws vertelden. Ook bij Zijn opstanding uit de dood liet God door engelen deze blijde boodschap aan mensen overbrengen. Eén van de engelen zei tegen de vrouwen: ‘Wees niet ontsteld. U zoekt Jezus de Nazarener, de Gekruisigde. Hij is opgewekt! Hij is hier niet; zie de plaats waar ze Hem gelegd hadden. Maar ga heen, zeg tegen Zijn discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.’ (Markus 16:6-7). Toen de vrouwen de woorden van de engel hoorden, herinnerden zij zich wat Jezus hen had gezegd. Hun verdriet veranderde in blijdschap. Ze draaiden zich om en liepen naar de uitgang van de hof. Daar zagen ze ineens een man staan die hen aansprak: ‘Wees gegroet’! Ineens zagen ze het en ze hoorden het aan Zijn stem. Het was Jezus zelf! Ze vielen voor Hem op de grond en aanbaden Hem. Jezus zei: ‘Wees niet bevreesd; ga heen, bericht Mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien.’ (Mattheüs 28:10)
Petrus en Johannes en Maria Magdalena
De discipelen schrokken geweldig van het bericht dat Maria Magdalena bracht. Direct gingen Petrus en Johannes mee naar het graf. Johannes voorop en Petrus achter hem aan. Johannes kwam als eerste bij het graf aan (Johannes 20:4). Hij bukte zich voorover en zag het lijnwaad liggen (het lijnwaad was het kleed waarin Jezus was gewikkeld bij Zijn begrafenis). Aarzelend bleef Johannes staan bij de ingang van het graf. Ondertussen kwam Petrus ook bij het graf en stapte meteen naar binnen. Ergens in een hoek zag hij de zweetdoek liggen, waarmee het hoofd van Jezus was ingewikkeld. Keurig netjes opgerold! Vervolgens kwam Johannes het graf binnen en zag ook de opgerolde doeken liggen. Nee, hier waren geen dieven aan het werk geweest. Die zouden alles niet zo netjes opgevouwen hebben (Johannes 20:6-7). Ineens begon Johannes het te begrijpen. Als Jezus niet was gestolen, bleef er maar één mogelijkheid over… De woorden van Jezus die Hij gesproken had over Zijn opstanding kwamen weer in Johannes’ gedachten. Jezus was werkelijk opgestaan! Terwijl Petrus en Johannes teruggingen naar Jeruzalem, kwam Maria Magdalena langs een andere weg terug bij het graf. In haar droefheid wilde ze naar het graf van ‘haar’ Jezus. Ze bukte zich voorover om in het graf te kijken. Maria zag in het graf twee engelen zitten. De ene engel zat aan het hoofdeinde en de ander aan het voeteneind van de plaats waar Jezus gelegen had. Op het moment dat Maria het graf binnenging, keken ze op en zeiden: ‘Vrouw, waarom huilt u?’ Zij zei tegen hen: ‘Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben’ (Johannes 20:13). In haar verdriet merkte ze niet eens dat hier engelen tegen haar praatten. Terwijl Maria zich omkeerde en het graf weer verliet, zag ze een man staan. Deze man zei tegen haar: ‘Vrouw waarom huil je, wie zoek je?’ Maria dacht dat het de tuinman was en vroeg Hem: ‘Heer, als U Hem weggelegd hebt op een andere plaats, zeg het me dan waar u Hem gelegd hebt, dan zal ik Hem weghalen’. Toen zei Jezus (want de man was niemand anders dan Jezus zelf): ‘Maria’ (Johannes 20:16). Jezus noemde haar naam en een schok ging door Maria heen. Deze stem kende ze. Het was Jezus zelf. Ze liep op Hem af en riep: ‘Rabboeni’ dat ‘Meester’ betekent. Ze wilde Jezus vastgrijpen, maar dat liet Jezus niet toe. ‘Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader. Maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God’. (Johannes 20:17) Het hart van Maria was vol blijdschap. Snel liep ze terug naar Jeruzalem en vertelde de discipelen dat ze Jezus gezien had. Tegelijk vertelde ze de discipelen wat ze hen van Hem moest vertellen (Johannes 20:18). Jezus’ opstanding was onderdeel van Gods plan God was tevreden met de betaling voor de zonde door het offer aan het kruis. Jezus had aan de eisen van Gods heiligheid en rechtvaardigheid voldaan. Jezus bleef na Zijn dood niet in het graf. Nee, Hij stond op, zoals de profeten hadden voorzegd. Ook de opstanding hoorde bij Gods plan. ‘Jezus is overgeleverd om onze misdaden en opgewekt om onze rechtvaardiging.’ (Romeinen 4:25). Het volgende voorbeeld maakt enigszins duidelijk wat God door Jezus Christus voor ons deed. Een jonge vrouw werd aangehouden omdat ze een overtreding had begaan. Ze moest voorkomen. De rechter las de dagvaarding en vroeg: ‘Schuldig of onschuldig?’ De vrouw antwoordde: ‘Schuldig’. De rechter gaf een hamerslag op de tafel en legde haar een boete op van € 10.000 of vijf dagen hechtenis. De vrouw kon de boete niet betalen en moest de gevangenis in! Toen gebeurde er iets bijzonders. De rechter stond op, deed zijn toga uit, kwam van achter de tafel vandaan, haalde zijn portefeuille te voorschijn en betaalde de boete. Wat was er aan de hand? De rechter was de vader van de veroordeelde. Hij hield van zijn dochter, maar hij was ook een rechtvaardige rechter. Zijn dochter had de wet overtreden en hij kon niet tegen haar zeggen: ‘Omdat ik veel van je houd, vergeef ik je’. Als hij dat had gedaan was hij geen rechtvaardige rechter geweest. Hij zou de wet niet hebben gehandhaafd. Maar hij hield zoveel van zijn dochter dat hij bereid was om zijn ambtsgewaad af te leggen en naar voren te lopen en als vader voor haar de boete te betalen. De Bijbel zegt dat wij allen gezondigd hebben. God moest een hamerslag geven en de doodstraf opleggen, omdat Hij een rechtvaardig God is. Maar Hij is ook een liefhebbende God en Hij heeft deze mensheid zo lief gehad, dat Hij Zijn enig geboren Zoon naar deze wereld stuurde, om voor ons de prijs te betalen: de dood van Christus aan het kruis (Johannes 3:16). De opstanding van Jezus is een bewijs van de overwinning. Alle schuld was betaald. De verhouding die door de zonde was scheefgetrokken was weer recht. Wie gebruik maakt van dit offer zal niet meer onder Gods straf vallen.
De reactie van de overpriesters
In de loop van de zondag verspreidde het gerucht over wat er gebeurd was zich in heel Jeruzalem. Zo kwam het bericht ook de overpriesters en de Schriftgeleerden ter ore. In allerijl werd de vergadering van het Sanhedrin bij elkaar geroepen. Als het werkelijk waar was dat Jezus was opgestaan, stond hen nog wat te wachten. Snel werden de bewakers van het graf van Jezus opgeroepen ter verantwoording. De vergadering van het Sanhedrin hoorde het verslag van de wachters en op dit moment zagen ze maar één oplossing. Ze besloten de soldaten veel geld te geven en geboden hen om het gerucht te verspreiden dat het lichaam van Jezus gestolen was, terwijl ze sliepen (Mattheüs 28:11-15). Als er moeilijkheden zouden komen, zouden de overpriesters er wel voor zorgen dat de Stadhouder tevreden werd gesteld. Een grove leugen werd hier de wereld in geholpen. Wie had er nu een motief om het lichaam van Jezus te stelen en te verbergen? De discipelen zeker niet, want we weten dat de discipelen later allemaal vermoord zijn omdat ze getuigden van hun geloof in een opgestane Jezus. Wie zou zich laten doodmartelen voor een verhaal dat op leugen is gebaseerd? Ook de Joodse en Romeinse autoriteiten hadden geen motief. Zij zouden maar wat graag het dode lichaam van Jezus door de straten van Jeruzalem hebben vervoerd om zo voorgoed een einde te maken aan die nieuwe godsdienst waartegen ze zich zo heftig verzetten. Hoe ongerijmd was deze leugen. En toch: het Sanhedrin had succes! Inderdaad werd onder de Joden in Jeruzalem het gerucht verspreid dat het lichaam van Jezus gestolen was. Het eerste gevaar was dus voorbij, maar de overpriesters voelden zich niet helemaal gerust. Hoe zou het nu verder gaan?
De mannen die onderweg waren naar Emmaüs
Op die eerste zondagavond na Pasen liepen twee mannen, Kleopas en zijn vriend, in de richting van het dorpje Emmaüs. Een tocht van ongeveer zestig stadiën (11 km) afstand van Jeruzalem, ongeveer twee uur lopen. (Lukas 24:13) Ze waren druk in gesprek over de dingen die de laatste dagen gebeurd waren. Terwijl ze zo in gesprek waren, kwam er Iemand bij hen lopen. ‘Wat zijn dit voor gesprekken die u al wandelend met elkaar voert en waarom bent u bedroefd?’ vroeg Hij. Kleopas antwoordde: ‘Bent U als enige een vreemdeling in Jeruzalem dat U niet weet welke dingen daar in deze dagen gebeurd zijn?’ ‘Welke dan?’, vroeg de Man. ‘De dingen met betrekking tot Jezus de Nazarener, Die een Profeet was, machtig in werken en woorden voor God en heel het volk; en hoe onze overpriesters en leiders Hem overgeleverd hebben om Hem ter dood te veroordelen, en Hem gekruisigd hebben. Maar ook hebben sommige vrouwen uit ons midden, die vroeg in de morgen bij het graf geweest zijn, ons ontsteld. Toen zij Zijn lichaam niet vonden, kwamen ze zeggen dat ze zelfs een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden dat Hij leeft. En sommigen van hen die bij ons waren, gingen naar het graf en troffen het ook zo aan als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem zagen zij niet’. Toen keek de vreemdeling hen aan en zei: ‘O onverstandigen en tragen van hart dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben. Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?’ Toen begon Hij hen te herinneren aan allerlei gedeelten uit de boeken van Mozes en de profeten. Hij legde hen uit wat die woorden betekenden en wat ze over de Christus zeiden. Over Zijn lijden en Zijn sterven en ook over Zijn opstanding. Ondertussen waren ze bijna bij het dorp Emmaüs aangekomen waar ze moesten zijn. De Vreemdeling wilde verder lopen, maar dat lieten Kleopas en zijn vriend Hem niet toe. ‘Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is gedaald.’ (Lukas 24: 17 -29) De Vreemdeling ging mee naar hun huis om bij hen te eten. Terwijl ze zo met elkaar aan tafel zaten, nam de Vreemdeling het brood en brak het in stukken en gaf het hen (Lukas 24:30). Toen de twee mannen zagen hoe Jezus het brood brak, werden hun ogen ineens geopend en zij zagen Wie er werkelijk voor hun stond. Het was Jezus zelf. Ze herkenden Hem aan Zijn stem en aan Zijn woorden. Hier verscheen de opgestane Heere opnieuw aan twee van Zijn volgelingen. Nadat de ogen van deze twee geopend waren, was Jezus meteen uit hun gezicht verdwenen (Lukas 24:31). Maar voor Kleopas en zijn vriend was het genoeg. Dit moesten de discipelen in Jeruzalem weten. Jezus was werkelijk opgestaan. Haastig gingen ze terug naar Jeruzalem om met blijdschap aan de discipelen in Jeruzalem te vertellen dat hun Meester was opgestaan. Toen de twee mannen in Jeruzalem aankwamen, liepen ze direct naar het huis van de discipelen. Ze klopten op de deur en werden binnen gelaten. Ze troffen daar een opgewonden groep discipelen aan. De mededeling van de vrouwen hadden de discipelen eerst niet zo vertrouwd, maar toen ook Petrus en Johannes het lege graf gezien hadden en overtuigd waren dat Jezus was opgestaan, waren ook de andere discipelen het gaan geloven. Vervolgens bevestigden ook de mannen uit Emmaüs deze gebeurtenis. In grote blijdschap praatten ze over het grote nieuws dat Jezus uit de dood was opgestaan en al door verschillende van hen was gezien (Lukas 24:33-35). Jezus verscheen aan de discipelen Twee van de discipelen waren op dat moment niet aanwezig. Het waren Judas, die Jezus verraden had en die inmiddels dood was, en Thomas. Terwijl de discipelen zo bij elkaar waren, verscheen Jezus Zelf in hun midden. De eerste woorden die Jezus zei, waren: ‘Vrede zij u!’ (Lukas 24:36-40). Grote ontzetting maakte zich op dat moment van hen meester. Dat Jezus was opgestaan geloofden ze inmiddels wel, maar dat Hij nu in levende lijve voor hen stond, konden ze nog niet begrijpen. Liefdevol begon Jezus Zijn discipelen te onderwijzen. Waarom twijfelden ze nog aan Zijn opstanding? Hij had het hen toch voorzegd? Als bewijs van Zijn opstanding liet Hij hen Zijn handen en Zijn voeten zien. Een geest of een schim heeft geen handen en voeten van vlees en botten. Hier stond Jezus werkelijk voor Zijn discipelen. Toen ze het van blijdschap nog niet geloven konden, vroeg Hij hen: ‘Hebt u hier iets te eten?’r Joh. 21:10 Ze gaven Hem een stuk gebraden vis. Hij nam dat en at het voor hun ogen. Daarna begon Hij hen de bedoeling van Zijn lijden en sterven uit te leggen. Hij vertelde ook waarom Hij uit de dood was opgestaan. Toen Hij bij hen wegging, zei Hij nogmaals: ‘Vrede zij u, zoals de Vader Mij gezonden heeft zend Ik ook u’. Ontvangt de Heilige Geest (Lukas 24:40-49). De Heilige Geest zou de discipelen de kracht geven voor het werk waarvoor ze door Jezus geroepen waren. Thomas was er niet bij toen Jezus aan de discipelen verscheen. De discipelen vertelden het hem: ‘wij hebben de Heere gezien’ (Johannes 20:25). Maar Thomas reageerde kritisch. Hij zei: ‘Jullie kunnen me nog meer vertellen. Al zeggen jullie alle tien dat Jezus is opgestaan, ik weiger dat te geloven. Ik moet het eerst zien’. Thomas kon het niet geloven en hij wilde het ook niet. Herkennen we dat? Als het gaat om de opstanding, zijn we dan zoals Thomas? ‘Ja, maar Thomas, we hebben Zijn littekens gezien. Hij was het echt! Hij kwam met spijkerharde herinneringen in Zijn handen’. Maar wat de discipelen ook beweerden, Thomas wilde het eerst zien. Eerst zien en dan pas geloven! En wat deed Jezus? Liep Hij met een wijde boog om mensen heen die in hun hart maar weinig vertrouwen voelden? Nee, dat deed Jezus niet! Precies een week later waren de discipelen weer bij elkaar (Johannes 20:26). Het is opmerkelijk dat Thomas met zijn twijfels niet weggelopen is van de discipelen. Thomas bleef bij de discipelen en dat is zijn behoud geweest. Die avond verscheen Jezus opnieuw aan de discipelen. Hij begroette hen met de woorden: ‘Vrede zij u!’ Daarna keek Jezus direct naar Thomas en zei: ‘Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig.’ (Johannes 20:27) Wat een ongeloof was er in het Thomas’ hart geweest. Wat een pijn had hij Jezus aangedaan door zijn ongeloof. Het was voor hem nu geen vraag meer of Jezus werkelijk was opgestaan. Hij hoefde de tekenen niet meer te voelen. Hij viel neer voor de voeten van Jezus en zei: ‘Mijn Heere en mijn God!’ (Johannes 20:28) Thomas beleed hier zijn geloof in de opgestane Heere. Daarop antwoordde Jezus: ‘Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven. (Johannes 20:29). Uit deze geschiedenis kunnen we een aantal belangrijke dingen leren: 1. Thomas stond met zijn eigen houding het geloof in de Heere Jezus in de weg (vers 25). 2. Toen Thomas bij de discipelen was, ontmoette hij de Heere Jezus (vers 26). 3. Thomas moest leren om niet te leven van het zien, maar van het geloven. (vers 29) 4. Toen Thomas eenmaal geloofde, was zijn geloof ook heel groot en diep. 5. Thomas beleed in het openbaar dat Jezus de Zoon van God was. Hij zei: ‘Mijn Heere en mijn God!’ (vers 28)
Het getuigenis van Paulus
In de Bijbel lezen we nog een belangrijk getuigenis van de opstanding van Jezus Christus. Het is van de hand van de apostel Paulus. Omstreeks het jaar 52 na Chr. schreef hij aan de christenen in Korinthe: ‘Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften, en dat Hij gezien is door Kefas, daarna door de twaalf. Daarna is Hij gezien door meer dan vijfhonderd broeders op één keer, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen. Daarna is Hij gezien door Jakobus, daarna door alle apostelen. En als laatste van allen is Hij ook gezien door mij, als de ontijdig geborene.’ (1 Korinthe 15:3-8). Paulus had op weg naar Damascus een persoonlijke ontmoeting met de Heere Jezus (Handelingen 9:1-9). Uit de verhalen van al die anderen die de opgestane Christus hadden ontmoet, wist hij dat hij zich niet vergist had. Daarmee leverde hij de mensen van Korinthe en ook ons enkele zeer vroeg gedateerde getuigenissen uit de eerste hand. Maar het belangrijkste aspect van dit gedeelte is de veranderende kracht van Jezus. Kijk eens hoe Jezus de twaalf discipelen veranderde van een ontmoedigd samenraapsel in een krachtig team van getuigen. Kijk eens hoe Hij Cefas (de Aramese naam voor Petrus) uit zijn wanhoop redde en hem persoonlijk aansprak. Kijk eens hoe Jezus aan vijfhonderd discipelen tegelijk verscheen en van hen een gemeente maakte. Kijk eens hoe Hij verscheen aan Jakobus. Jakobus werd veranderd van een scepticus in een alom gewaardeerd leider van de christelijke gemeente in Jeruzalem (Jakobus 1:1). Kijk eens hoe Hij verscheen aan alle discipelen, onder wie Thomas die Hij veranderde van een onverbeterlijke pessimist in een toegewijde volgeling. Kijk eens hoe Hij Saulus van Tarsus, die later Paulus genoemd wordt, veranderde van de gevaarlijkste vijand van de vroege kerk in de grootste zendeling en leraar van de kerk die de hele wereld ooit gekend heeft (Romeinen 1:1-6). Dat is wat er gebeurt wanneer de opgestane Jezus in een mensenleven komt. Tot op de dag van vandaag!
Een ontmoeting met de levende Jezus
Als Jezus werkelijk opstond uit de dood, kunnen we er zeker van zijn dat er leven is na de dood. De Bijbel is daar overduidelijk in (1 Korinthe 15:42). De opstanding van Jezus is daar het bewijs van! Jezus is de dood ingegaan en teruggekeerd om te laten zien dat Zijn volgelingen een nieuw leven staat te wachten. Hij heeft gezegd: ‘In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen.’ (Johannes 14:2) Als Jezus werkelijk opstond uit de dood, dan is dat de verklaring voor het feit dat zoveel mensenlevens radicaal veranderd zijn. Dezelfde kracht die Jezus uit de dood heeft opgewekt, wekt ook Zijn volgelingen op uit de vele vormen van dood en slavernij waarin zij verstrikt zijn geraakt. Jezus Christus leeft om mensen te bevrijden van de banden van de zonde en de dood. Als Jezus werkelijk opstond uit de dood, als Hij opgewekt is tot een nieuw leven, dan betekent dat, dat Hij nog steeds onder ons is! Laten we dat eens even op ons in laten werken. Jezus leeft. Ook nu! En als Hij leeft dan moeten we Hem ook kunnen ontmoeten. Dat kan, door het geloof. Dan ervaren we de realiteit van de levende Jezus. Ook u kunt Hem ontmoeten! Dat zou toch het grootste bewijs zijn van Zijn opstanding? Wie Hem nog niet heeft ontmoet, heeft nog niet geleefd. Allemaal goed en wel, denkt u, maar hoe kan ik Hem ontmoeten? Laat ik dan eerst eens een andere vraag stellen. Hoe zou u Hem hebben ontmoet als u in die tijd geleefd zou hebben en u in Galilea woonde? Want zoals het toen ging, gaat het nu ook. 1. U hoort het nieuws Om te beginnen zou u ongetwijfeld over Hem hebben gehoord. De mensen waren er immers vol van. U zou gehoord hebben van Zijn leer en leven. Dat zou u nieuwsgierig hebben gemaakt. Zo ging het toen en zo gaat het ook nu! Spits daarom uw oren. Wat wordt u allemaal verteld over Jezus van Nazareth? (Handelingen 2:14-36) We hebben het belangrijkste getuigenverslag voor ons liggen. De Bijbel! Daarin lezen we gedetailleerd over Hem. We lezen daarin wie Hij was, wat Hij kwam doen en wat Hij gedaan heeft! Ontwikkel een open en nieuwsgierige houding als het over dit onderwerp gaat. Wat hebben mensen soms veel over om aan een nieuwtje te komen. En daarom ook hier: als dit onderwerp werkelijk belangrijk is, dan zou u het toch niet willen missen? 2. U gaat na of het allemaal klopt Als u in die eerste eeuw had geleefd, zou u onderzoeken of het allemaal wel klopte wat u over Jezus had gehoord. Voor ons geldt precies hetzelfde. Ook al leven wij in de twintigste eeuw: ook wij kunnen nagaan of het waar is wat de Heere Jezus vertelt. We kunnen dat weten vanuit de Bijbel. We kunnen zien dat de Bijbel geen sprookje is, maar een betrouwbare brief van de levende God aan mensen. Dit is de enige manier om na te gaan hoe echt Jezus is. Raadpleeg de bronnen, lees en bestudeer ze. Ook kunnen mensen die Jezus kennen en door Hem veranderd zijn u meer over Jezus leren. Zij hebben natuurlijk veel tekortkomingen, want hun leven is nog voortdurend in vernieuwing. Toch moet er in hun leven al iets zichtbaar zijn van de opstandingkracht van Jezus. 3. U berekent de kosten Als u in die eerste eeuw had geleefd, zou u de kosten berekenen van het volgen van Jezus. Jezus heeft Zijn volgelingen gewezen op de weerstand die dat met zich meebrengt. Jezus volgen vraagt om volharding. Het is dus niet zomaar iets om Hem te volgen (Lukas 9:23). Over zo’n beslissing moet men goed nadenken. Maar denk dan ook aan het alternatief. Wat kost het om het Koninkrijk van God mis te lopen? Hoe vreselijk is het om er achter te komen dat wat u afwees, het beste nieuws was dat u ooit heeft bereikt. Hoe erg is het om er achter te komen dat uw leven op zand is gebouwd, in plaats van op de rots Jezus. Zand dat wegspoelt in de stormvloed en verdwijnt in de eeuwigheid. De nieuwsgierigen in de eerste eeuw zouden zich realiseren dat niemand in Israël ooit zo ernstig en uitvoerig heeft gesproken over hemel en hel als Jezus. Hoe men ook beslist, de gevolgen zijn altijd verstrekkend. Het is dus van groot belang om de kosten te berekenen. Dat was het toen en dat is het nu nog! Jezus wil niet beschouwd worden als een liefhebberij voor de zondag, maar als een kracht uit Wie wij alle dagen leven. Hij wil de eerste plaats hebben in ons leven. De Heere Jezus is immers gekomen als Redder, als Zaligmaker en als Koning (Lukas 2:11 en Johannes 4:42). Als u over deze vraag nadenkt, bedenk dan wat een vreugde het geloof in Hem met zich meebrengt. Niet alleen in goede, maar ook in slechte tijden (Romeinen 8:31-39). Niet alleen in dit leven maar ook in het toekomende leven.
Heere Jezus, ik geloof dat U bent opgestaan en leeft. U nodigt mensen uit om tot U te komen. En nu, Heere Jezus, hier kom ik tot U. U alleen kunt mij helpen. Ik leg mijn leven in Uw hand. Wilt U mijn leven leiden door Uw Heilige Geest. Ik heb niets verdiend, maar hoort U mij omwille van Uzelf, Amen !’
Als u zo uw leven in Gods hand legt, zult u de werkelijkheid van Zijn bestaan ontdekken (Romeinen 10:8-11). De Bijbel noemt dit bekering en geloof. Bekering wil zeggen dat we ons 180 graden omkeren en terugkeren naar Hem. Lees in dit verband nog eens de les over het geloof. Jezus zei: ‘Wie tot Mij komt zal Ik niet terugsturen’. Jezus riep aan het kruis: ‘Het is volbracht’. De zaligheid ligt klaar. Zo vindt er een ontmoeting plaats met de levende Heere Jezus. Dat was vroeger zo, en dat is nu nog zo! Door het geloof in Hem ervaren we de opstandingkracht van Jezus waarmee Hij de dood en de zonde overwon. Door het geloof brengt Hij ons uit de (geestelijke) dood tot het leven. Dat is pas leven!
Tot slot De opstanding van de Heere Jezus is een feit. In 1 Korinthe 15:17 staat dat als Christus niet opgewekt is, ook ons geloof tevergeefs is. De opstanding is de basis van het christelijke geloof. Pasen is de overwinning op de macht van het kwaad, de zonde en de dood. Jezus overwon het graf, de straf op de zonde, en opende een deur naar een eeuwige toekomst in de tegenwoordigheid met God. Petrus schreef: ‘Geloofd zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons opnieuw geboren deed worden tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden.’ (1 Petrus 1:3). Paulus schreef: ‘Dood, waar is uw prikkel? Rijk van de dood, waar is uw overwinning? De prikkel nu van de dood is de zonde en de kracht van de zonde is de wet. Maar dank aan God, Die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.’ (1 Korinthe 15:55-57). En Jezus Zelf zei: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven.’ (Johannes 5:24).