Volgens André Meulmeester is het kruis van Jezus ‘één van de gruwelijkste gebeurtenissen in de geschiedenis’. Jezus, ‘de zoon van God’, werd niet alleen op wrede wijze gekruisigd, maar ook ‘door de mensen verworpen’. Ondanks dat hij ‘niets dan goed’ deed, zoals zieken genezen en doden opwekken, werd hij ter dood gebracht. Jezus voorzag zijn lijden en zei openlijk dat hij zou sterven en ‘na drie dagen weer zou opstaan’. Toch begrepen zijn volgelingen dit nauwelijks, omdat zij verwachtten dat hij ‘een aards koninkrijk’ zou oprichten.
In de laatste dagen van Jezus’ leven groeide de vijandigheid van de farizeeën en schriftgeleerden, die ‘bang waren voor het verlies van hun gezag’. Ze besloten: ‘Het is beter dat Jezus sterft dan dat het hele volk verloren gaat’. Op Palmzondag reed Jezus Jeruzalem binnen, gezeten op een veulen. Mensen verwelkomden hem als koning, maar hun verwachtingen bleken ‘aards en politiek’. Later in de tempel vertelde Jezus over een tarwekorrel die sterft om nieuw leven voort te brengen, waarmee hij verwees naar zijn dood en opstanding.
Tijdens het Pesachmaal gaf Jezus een diepere betekenis aan brood en wijn: ‘Het lichaam en het bloed van de Here Jezus’. Hij verklaarde dat zijn offer de mensen zou bevrijden ‘uit de slavernij van de zonde en de macht van de dood’. André benadrukt dat Jezus geen martelaar was: ‘Heel zijn leven, lijden en sterven horen bij de missie waarvoor hij naar deze aarde kwam’. Jezus kwam om zijn leven te geven ‘als een offer voor de zonde’, om ons te bevrijden en te herstellen in een nieuwe relatie met God.