Is de christelijke kerk er altijd geweest? Wat is de oorsprong van de christelijke gemeente? Hoe zag dat eerste begin er uit? Wat was Gods bedoeling toen Hij Zijn gemeente vorm gaf? Allemaal vragen die bij ons kunnen opkomen als we denken aan de christelijke gemeente. In deze les gaan we daar dieper op in. Terwijl het Evangelie van de opgestane Heere Jezus de wereld inging, kwam er ook veel tegenwerking. Direct al in Jeruzalem. De Joodse leiders wilden niets weten van de opstanding van Jezus en maakten het de christenen moeilijk. Daardoor vluchtten veel christenen in allerlei richtingen. Zo kwam de boodschap van het Evangelie ook op andere plaatsen. Daardoor is het Evangelie van de Heere Jezus binnen een korte tijd verspreid over een groot gebied (Handelingen 8:1). Satan, de grote tegenstander van God, heeft er alles aan gedaan om de verspreiding van het Evangelie tegen te werken, maar God breekt door alle barrières heen. Voor de Geest van Jezus Christus zijn er geen belemmeringen. Na Pinksteren is het Evangelie de wereld ingegaan! Er is een groot verschil tussen Pinksteren en de andere heilsfeiten. Met Kerstfeest, Goede vrijdag, Pasen en Hemelvaart gaat het om het werk dat de Heere Jezus eens en voorgoed heeft volbracht. Deze heilsfeiten zijn afgerond en voltooid. Pinksteren is een feest dat doorgaat. Het is in Jeruzalem begonnen en het is nog steeds niet afgelopen. Het breidt zich nu over de hele wereld uit. Pinksteren blijft niet beperkt tot Handelingen 2. Er brak een nieuwe tijd aan.  Gods Geest zorgt ervoor dat de grote werken van God in de hele wereld te horen zijn. Jezus’ sterven, de verzoening, de opstanding en de hemelvaart. De Heilige Geest zorgt ervoor dat er een gemeente van gelovigen is uit alle volken, stammen en culturen. Zo groot dat niemand die tellen kan (Openbaring 7:9). 

De eerste christelijke gemeente

In de vorige les hebben we gezien dat de Heilige Geest is gekomen op de Pinksterdag. We hebben ook gezien wat de gevolgen waren. Op de prediking van Petrus kwamen velen tot geloof in de Heere Jezus. Deze Jezus, die ze eerst gekruisigd hadden, is voor hen de weg naar vrede met God geworden. De Heilige Geest opende hun ogen zodat ze zagen Wie ze verworpen hadden. Petrus heeft verteld van Gods vergeving en genade. Duizenden mensen kwamen tot geloof (Handelingen 2:41). De nieuwe groep christenen maakte een bloeitijd mee: iedere dag sloten zich meer mensen bij hen aan. ‘Zij prezen God en vonden genade bij heel het volk. En de Heere voegde dagelijks mensen die zalig werden, aan de gemeente toe’ (Handelingen 2:47). Maar al snel daarna begonnen de moeilijkheden. De Joodse autoriteiten die verantwoordelijk waren voor de kruisiging van Jezus, wilden niet dat er werd verkondigd dat Hij leefde en nog steeds door Zijn Geest op aarde werkte. Vooral de Sadduceeën waren boos, omdat zij niet geloofden in een leven na de dood (Handelingen 4:2). Maar de apostelen konden er gewoonweg niet over zwijgen. Het was hun opdracht om het Evangelie van de opstanding van de Heere Jezus door te geven aan de mensen. Toen Petrus en Johannes een verlamde bedelaar in de naam van Jezus genazen en vrijuit bekend maakten dat ze dit door de kracht van Jezus deden, werden ze gearresteerd (Handelingen 4:3). De Joodse leiders konden hen echter niet veroordelen omdat de man die was genezen een levend, zichtbaar bewijs was van het wonder. Daarom lieten ze hen gaan met de waarschuwing dat ze op moesten houden om over Jezus te spreken. Maar hoe zouden de discipelen kunnen zwijgen? Ze zijn nu niet meer die verschrikte, bange volgelingen van voor Pasen. Toen renden ze weg terwijl Jezus werd gearresteerd. Na de opstanding en de uitstorting van de Heilige Geest zijn ze vol ijver en moed om de boodschap van het Evangelie aan iedereen door te geven. En geen bedreiging kan hen weerhouden. Petrus en Johannes antwoordden het Sanhedrin: ‘Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God. Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben’, (Handelingen 4:19-20). Hierna worden de discipelen nog meer bedreigd, maar de apostelen zijn niet terneergeslagen. Ze verheugden zich… ‘verblijd dat zij waardig geacht waren, omwille  van Zijn Naam smaadheid te lijden’, (Handelingen 5:41). Zo lezen we dat dit juist een positief effect had op de verspreiding van het Evangelie. In Handelingen 4:4 lezen we: ‘En velen van hen die het Woord gehoord hadden, geloofden en het aantal mannen werd ongeveer vijfduizend’. Intussen gaven de christenen zich met heel hun hart aan de dienst van de Heere. Ze kwamen dagelijks bij elkaar om te luisteren naar het onderwijs van de apostelen en om te bidden. Ook gebruikten ze samen de maaltijden, de zogenaamde liefdemaaltijden. Deze eerste christenen deelden vrijwillig al hun bezittingen en hadden alles gemeenschappelijk. Wanneer iemand in nood zat, verkochten anderen hun bezittingen of land om met dat geld hen te onderhouden (Handelingen 4:32-37). 

De bekering van Saulus

Eén van de belangrijkste vijanden van de jonge christelijke gemeente was een briljante geleerde die Saulus heette. Saulus was een jonge theoloog die gestudeerd had aan de voeten van de, in die tijd beroemde, Gamaliël. Saulus was ook een man van daden. Hij had toegekeken terwijl Stefanus als christenmartelaar werd vermoord en had voor zijn dood gestemd (Handelingen 7:1-60). Saulus’ voornemen was om deze nieuwe ‘sekte’ van de christenen te onderdrukken. Hij organiseerde huiszoekingen en arrestaties om het de christenen moeilijk te maken. Hij kreeg zelfs een uitleveringsbevel van het Sanhedrin (de Hoge Joodse Raad) zodat hij de christenen vanuit Damascus kon overbrengen naar Jeruzalem om hen daar te berechten. In Handelingen 9 lezen we dat Saulus op weg gaat naar Damascus. En op deze tocht gebeurt er iets wonderlijks. Saulus is in de brandende hitte van het middaguur in de buurt van Damascus aangekomen. Ineens ­ itst er een verblindend licht voor Saulus. Saulus valt plat op de grond en hoort een stem zeggen: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’ Bevreesd antwoordt Saulus: ‘Wie bent U, Heere?’ En daarop klinkt het: ‘Ik ben Jezus, Die u vervolgt’ (Handelingen 9:4-5). Het is de Heere Jezus Zelf die Saulus hier stil zet op zijn verkeerde weg. Saulus hoort nu met eigen oren dat Jezus leeft en dat hij, door Zijn volgelingen te vervolgen, Jezus Zelf vervolgd heeft. De schrik slaat Saulus om het hart. Dan is zijn hele strijd tégen God geweest in plaats van vóór God. Jezus is opgestaan uit de dood en Hij leeft! Dat verbreekt het hart van Saulus. Op dat moment verdwijnt Saulus’ boosheid en vijandigheid. Hij buigt het hoofd en geeft zich met heel zijn wezen over aan zijn nieuwe Meester door nederig te vragen: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’ (Handelingen 9:6) Als Saulus opstaat, blijkt dat het gezichtsvermogen van Saulus weg is. Hij wordt de stad binnen gebracht, waar hij drie dagen blind blijft en niet eet en drinkt. Het is voor Saulus heel wat geweest, die drie dagen. Eerst had hij gedacht God een dienst te bewijzen door de christenen te vervolgen, maar nu zijn ogen geopend zijn door de Heilige Geest ziet hij wat hij gedaan heeft. Hij heeft ten diepste Jezus Zelf vervolgd. Ook heeft hij het verlossingsmiddel dat God gegeven heeft afgewezen en zelfs verworpen. Gods Geest heeft zijn ogen geopend. Nu ziet hij in wat hij gedaan heeft. Al zijn vijandschap en weerstand is gebroken. Hij vraagt: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’ Die vraag kwamen we al eerder tegen in de Bijbel. Deze vraag stelden ook de luisteraars op de Pinksterdag. Toen wees Petrus hun op het geloof in de Heere Jezus. Door het geloof in het offer van Jezus Christus is er weer vergeving en verzoening met God mogelijk. Door Jezus is er weer een weg terug naar God. Maar buiten Jezus is de verlorenheid en de dood. Daar zit Saulus, in Damascus, maar God laat hem daar niet alleen zitten. Hij stuurt Ananias, een christen die in Damascus woonde, naar Saulus. Ananias is eerst heel angstig, maar hij gehoorzaamt en gaat naar Saulus toe. Liefdevol zegt hij tegen hem: ‘Saul, broeder, de Heere heeft mij gestuurd, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer zou kunnen zien en met de Heilige Geest vervuld zou worden’ (Handelingen 9:17). Daarna legt Ananias zijn handen op Saulus. Door een wonder keert daarop het gezichtsvermogen van Saulus terug. Saulus ontvangt de Heilige Geest en wordt gedoopt. Dit is een onvergetelijk moment voor Saulus geweest. Later schrijft hij hierover: ‘Ik immers ben de minste van de apostelen, die het niet waard ben een apostel genoemd te worden, omdat ik de gemeente van God vervolgd heb. Door de genade van God echter ben ik wat ik ben en Zijn genade voor mij is niet tevergeefs geweest, maar ik heb mij veel meer ingespannen dan zij allen; niet ik echter, maar de genade van God, die met mij is’ (1 Korinthe 15:9-10). We kunnen in de Bijbel lezen dat Saulus onmiddellijk een groot verlangen krijgt om de blijde boodschap van het Evangelie aan anderen te vertellen. Direct begint Saulus met zijn nieuwe taak om te getuigen van Jezus. In de synagogen argumenteert hij met kracht dat Jezus de Messias is (Handelingen 9:20-31). Woedend proberen een paar andere Joden hem te doden. Ten slotte moet hij in een mand over de stadsmuur worden gelaten om te ontsnappen. Let eens op de geweldige kracht van God die hier zichtbaar wordt. Diezelfde kracht die Jezus uit de dood liet opstaan, maakt Saulus van één van de grootste vijanden een overtuigd gelovige. Wat is God groot! Zo’n keiharde man wordt van een vervolger een belijder. Dat is Gods genade, door het werk van de Heilige Geest.    

Niet alleen de Joden, maar ook de heidenen

Tot nu toe was het Evangelie alleen nog gepredikt aan de Joden, de Samaritanen en aan hen die het Joodse geloof hadden aangenomen. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen hoe groot de kloof in die tijd was tussen Joden en heidenen. Goede Joden hadden zo min mogelijk contact met de heidenen. Heidenen stonden buiten het verbond dat God alleen met het volk Israël had gesloten. Tot aan Pinksteren was de boodschap van het Evangelie vaak beperkt gebleven tot de Joden alleen, maar na Pinksteren zou het Woord van God de hele wereld ingaan. Geen taal, volk of cultuur zou meer een barrière vormen. Dat moesten de eerste christenen en ook de discipelen nog wel leren. Gelukkig heeft God ook daarvoor gezorgd. Petrus kreeg, toen hij in de plaats Joppe verbleef, een visioen. De Heere maakte hem door een beeld duidelijk dat Petrus met zijn vooroordelen ten opzichte van de heidenen moest breken. Petrus kreeg tot drie keer toe te horen dat God ook de heidenen wil laten delen in het heil (Handelingen 10:14-15). Na dit visioen werd er op de deur geklopt en stonden daar boodschappers van een zekere Cornelius voor de deur. Cornelius was een Romeinse hoofdman die was gestationeerd op het militaire hoofdkwartier in Caesarea (Handelingen 10:1). Deze man vroeg of Petrus bij hem wilde komen. Na de boodschap van God durfde Petrus dit niet meer te weigeren en ging mee. Bij Cornelius aangekomen vertelde hij hun het Evangelie van de Heere Jezus. De mensen luisterden aandachtig en ook in hun hart werkte de Heilige Geest. Het gevolg was dat deze mensen tot geloof in de Heere Jezus kwamen! Hier zie je de eerste gelovigen uit de heidenen, die deel gingen uitmaken van de christelijke gemeente. Petrus heeft later wel verantwoording moeten a­ eggen van zijn daad. Duidelijk vertelde hij na een aantal kritische vragen van de broeders wat er gebeurd was. Toen de gemeente in Jeruzalem het verhaal van Petrus hoorde, aanvaardde ze het feit dat God ook aan de heidenen redding aanbood (Handelingen 11:18). Dit was een beslissende gebeurtenis in de geschiedenis van de kerk. Door het hele Nieuwe Testament horen we de nagalm van deze beslissende gebeurtenis (bijvoorbeeld in Efeze 2 en 3). Deze gebeurtenis werd het startsein voor de zending onder niet-Joodse volkeren. De eerste zendingsreis van Paulus Het valt ons op dat de eerst ontstane gemeenten al direct bewogen zijn met het lot van de mensen om hen heen. Ze willen de blijde boodschap van het Evangelie niet voor zichzelf houden. Ze willen anderen laten delen in de rijkdom van het christelijke geloof. Bovendien weten ze hoe ernstig het geloof in Jezus Christus is. Het is gered worden of niet. Het is vergeving krijgen door het bloed van de Heere Jezus of niet! De eerste christelijke gemeenten zijn hier ernstig mee bezig geweest. In Romeinen 10:13-14 lezen we: ‘Want ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zal zalig worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen in Wie zij niet geloven? En hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die hun predikt?’ Dat was de vraag waar de eerste gemeenten mee zaten. Het Woord van God moet doorverteld worden. De gemeente van Antiochië neemt deze roeping hoog op en de gemeenteleden besluiten om samen te vasten en te bidden. De Heilige Geest antwoordt hierop: ‘Zonder voor Mij zowel Barnabas als Saulus af voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb’ (Handelingen 13:2). De gemeente zag dit als een verhoring op hun gebed. Nu mogen ze twee dienaren van het Evangelie uitzenden om namens de gemeente het Evangelie te brengen aan andere mensen. De gemeente heeft hen hierop plechtig de handen opgelegd als een teken van volmacht en daarna zijn ze uitgezonden om het Evangelie verder te verspreiden. Paulus en Barnabas nemen Johannes Marcus met zich mee. Dat was een jonge neef van Barnabas. Ze hijsen het zeil in Selucië, de haven van Antiochië, dat 25 kilometer landinwaarts lag aan de rivier de Orontes. Eerst bezoeken ze Cyprus, waar de proconsul van dat eiland ondanks de tegenwerking van de satan tot bekering komt (Handelingen 13:4-12). Daarna verlaten zij Pafos op Cyprus en steken de Middellandse Zee over naar Perge in de provincie Pamfilië. Al snel daarna vertrekken ze naar het hoger gelegen gebied in het noorden. Zo komen ze aan in Antiochië (in Pisidië) (Handelingen 13:13). Hier spreekt Paulus eerst in de synagoge. Dat was zijn gewoonte. Hij geloofde dat de Joden het eerste recht hadden op het horen van het Evangelie. Hij kon bij hen ook een beroep doen op de Hebreeuwse geschriften. Als de Joden in Antiochië uiteindelijk de boodschap van het Evangelie verwerpen, keert Paulus zich tot de heidenen. En dat heeft grote gevolgen! Velen bekeren zich en kleine nieuwe gemeenten worden gevormd. Paulus’ doel is altijd geweest om nieuwe gemeenten te stichten en hen geestelijk te voeden. Op de terugweg stoppen ze nog in Perge om de mensen toe te spreken en daarna varen ze terug naar Antiochië in Syrië om daar aan de gemeente verslag uit te brengen van hun veelbewogen reis. Zo zien we dat het Woord van God werd doorgegeven en dat nieuwe gemeenten ontstonden van nieuwe gelovigen. 

De vergadering in Jeruzalem

Ook in de tijd van de eerste christengemeenten bestonden er verschillen. De gemeente in Jeruzalem had een heel andere visie dan die in Antiochië. In Jeruzalem was een groot aantal priesters christen geworden, terwijl Antiochië was samengesteld uit Grieks sprekende Joden en heidenen. De nieuwe christenen in Antiochië neigden ernaar veel minder strak en wettisch te leven dan de Joden die in Judea en Jeruzalem woonden. Veel van de strengere Joden geloofden nog steeds dat het nodig was om Jood te worden met alle rituele consequenties die dat met zich meebracht (Handelingen 15:1). Zij gingen uit van het verbond van God met het oude Joodse volk. Hiermee vergaten ze dat met Pinksteren de grenzen verlegd zijn. Toen is de Geest uitgestort op alle vlees. Paulus en Barnabas debatteerden dan ook heftig met deze judaisten en verdedigden de visie van de christenen in Antiochië. Paulus geloofde vurig dat er alleen door het geloof in de Heere Jezus Christus redding en verlossing was en dat dit op geen enkele wijze afhing van uiterlijke rituelen. Hij sprak zich daar heel duidelijk over uit om deze mensen te corrigeren. Er werd besloten dat Paulus en Barnabas naar Jeruzalem zouden gaan om met de andere apostelen over deze zaak te praten (Handelingen 15:2). Daarom werd er een vergadering bijeen geroepen om over deze zaak te beslissen. Jakobus, de broer van de Heere Jezus, heeft deze vergadering voorgezeten. Na een lange discussie vertelt Petrus over zijn ervaring met Cornelius. Hij zegt: ‘Zelfs Joden kunnen de last van de wet niet dragen. Waarom zouden we dit dan wel van de heidenen eisen? Maar door de genade van de Heere Jezus geloven wij behouden te worden op dezelfde manier als zij’ (Handelingen 15:11). Daarop neemt Jakobus het woord en citeert uit het Oude Testament om zijn argument kracht bij te zetten. Hij concludeert: ‘Daarom ben ik van oordeel dat men het hun die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet lastig moet maken…’(Handelingen 15:19). Ten slotte komt men overeen dat van de christenen uit de heidenen niet moet worden verlangd dat zij de Joodse praktijken volgen. Wel wordt aan hen gevraagd zich aan bepaalde regels te houden (Handelingen 15:20). Hierop wordt deze belangrijke vergadering in liefde afgesloten. En zo is deze vergadering een schitterend voorbeeld van hoe men in christelijke liefde een meningsverschil kan oplossen. 

De tweede zendingsreis van Paulus

Opnieuw is Paulus op reis gegaan om het Evangelie in nieuwe gebieden te brengen. Deze tweede zendingsreis maakte Paulus met Silas, die net als hij een Romeinse staatsburger was. In Lystre kiezen Paulus en Silas Timotheüs om zich bij het team aan te sluiten (Handelingen 16:1). Timotheüs had een Joodse moeder en een Griekse vader. Timotheüs is onder de prediking van Paulus tot bekering gekomen en wilde graag zijn leven geven in de dienst van de Heere. Hoewel hij nog jong is mag hij toch met Paulus en Silas mee. Als ze eenmaal op reis zijn wordt hun reisdoel duidelijk bepaald door de Heilige Geest. We lezen dat zij belemmerd worden om Gods Woord in Klein- Azië te brengen (Handelingen 16:6). Daarom reizen ze door naar Troas, de haven aan de Egeïsche Zee. Hier krijgt Paulus een visioen waarin hij een man uit Macedonië ziet die hem smeekt: ‘Kom over naar Macedonië en help ons’. Hierop wordt de zwaarwegende beslissing genomen om voor de eerste keer het vaste land van Europa te betreden (Handelingen 16:10). Een belangrijk moment vindt plaats. Voor het eerst komen christelijke zendelingen op het vaste land van Europa. Zo komt Paulus in Filippi. Er is geen synagoge in Filippi, maar Paulus vindt met zijn medewerkers een plaats bij de rivier waar de mensen samenkomen voor gebed. Daar gaan ze naar toe om op de sabbat een toespraak te houden voor de mensen. En weer klinkt de bekende boodschap van de Heere Jezus. En ook hier werkt de Heilige Geest. Een zekere Lydia komt tot geloof en nodigt hen direct uit om in haar huis te verblijven. In deze stad worden Paulus en Silas nog gevangen genomen omdat ze in de naam van de Heere Jezus een vrouw bevrijden van een boze geest. Haar werkgevers zijn woedend en slepen Paulus en Silas voor de overheid om hen in de gevangenis te laten gooien. Beiden worden gegeseld, hoewel ze Romeinse staatsburgers zijn. Daarop worden ze in de binnenste cel van de gevangenis opgesloten. Maar in plaats van zich te beklagen of zich te verweren zingen Paulus en Silas lo­ iederen en bidden ze tot God (Handelingen 16:25). Midden in de nacht schudt de hele gevangenis door een zware aardbeving, waardoor de ketenen en blokken, waar de gevangenen in vast zitten, losraken. Als de gevangenbewaarder dit ziet gebeuren slaat de schrik hem om het hart en wil hij zich van het leven beroven. Hij weet dat hem de doodstraf wacht als de gevangenen ontsnappen. Maar Paulus roept uit: ‘Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allemaal hier’. Daarop vraagt de gevangenbewaarder om licht en komt binnen rennen. Dit kan alleen een teken van God zijn! Terwijl hij naar Paulus loopt roept hij: ‘Wat moet ik doen om zalig te worden?’ Paulus antwoordt daarop: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huis’ (Handelingen 16:30-31). De gevangenbewaarder belijdt daarop zijn geloof en hij wordt gedoopt met al zijn huisgenoten. Hier zien we ook weer dat God alle dingen wonderlijk leidt. Hier loopt de gevangenschap van Paulus en Silas uit op de bekering van de gevangenbewaarder. Daarna reizen ze langs de grote Romeinse hoofdweg, de Via Egnatia, die van oost naar west liep. Ze prediken nog in Thessaloniki (vandaag de dag nog een grote stad), maar ontmoeten daar veel tegenstand van boze Joden. Ten slotte vertrekken ze naar Athene. Athene is het intellectuele middelpunt van de wereld van die tijd. Hier argumenteert Paulus met de stoïcijnse en epicureïsche ‑ losofen op de markt. Op hun uitnodiging krijgt Paulus de gelegenheid om te spreken op de Areopagus (Handelingen 17:15- 34). Dat was een grote spreekplaats waar veel mensen kwamen om te luisteren. Hier sluit Paulus helemaal aan bij zijn gehoor en vertelt hij hen van de opstanding van de Heere Jezus en het toekomstige oordeel. Daarna vertrekt Paulus naar Korinthe, waar hij achttien maanden blijft en een gemeente sticht die hij veel onderwijs gegeven heeft. 

De derde zendingsreis

Bij het begin van de derde zendingsreis bezoekt Paulus eerst de gemeenten die hij gedurende zijn eerste reis heeft gesticht. Daarna gaat hij naar Efeze. Daar blijft Paulus ruim twee jaar. Hij predikt eerst voor de Joden in de synagoge, maar als zij hem afwijzen huurt hij een gehoorzaal als spreekruimte. De mensen stromen samen om naar hem te luisteren. Paulus predikt in deze stad tegen de verering van de godin Diana, waar een hele cultus om ontstaan was in de stad Efeze. Veel middenstanders haalden er zelfs hun winsten uit. Maar op het moment dat Paulus deze afgoderij in zijn prediking aan de kaak stelt neemt deze handel af. Woedend roept een zekere Demetrius een bijeenkomst samen van de vaklieden om uitdrukking te geven aan hun klachten. Hij wekt daarbij zoveel emotie op dat een menigte mensen twee uur lang uitroept: ‘Groot is de Artemis van de Efeziërs (= Diana)’ (Handelingen 19:34). De hele stad is in opschudding. Uiteindelijk kan de secretaris van de stad de orde weer herstellen. Paulus verlaat Efeze en brengt enige tijd door bij de gemeente van Macedonië en Achaje. Hier verzamelt hij een bijdrage van de gemeente voor de arme Joodse christenen in Jeruzalem. Paulus is nooit vergeten dat de heidenen heel wat te danken hadden aan hun Joodse medechristenen. Daarom heeft hij deze inzameling georganiseerd. Dat zou opnieuw de realiteit laten zien van de eenheid in Christus van Jood en heiden. Hij neemt deze gift met zich mee als hij op weg gaat naar Jeruzalem. Hij neemt ook de vertegenwoordigers van de verschillende gemeenten mee, zodat ze persoonlijk hun gave kunnen overhandigen (Handelingen 20:4). Paulus heeft geen tijd meer gehad om op zijn reis naar Jeruzalem via Efeze te reizen. Hij stuurt daarom aan hen een boodschap en de leiders van de gemeente ontmoeten hem op het moment dat zijn schip in Milete ligt. Paulus waarschuwt en bemoedigt hen en citeert de woorden van Jezus zelf: ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’ (Handelingen 20:35) Tijdens dit gesprek buigen de leiders uit Efeze zich neer op het strand om te bidden. Dat dit een behoorlijk emotioneel afscheid was, blijkt wel uit de woorden die we kunnen lezen in de Bijbel: ‘En allen barstten in luid gehuil uit, vielen Paulus om de hals en kusten hem’. Het meest bedroefd waren ze over zijn uitspraak dat zij zijn gezicht niet meer zouden zien. (Handelingen 20:37-38). Paulus wist dat deze reis naar Jeruzalem de laatste zou zijn. Hij wist dat hem gevangenschap stond te wachten (Handelingen 20:22-24). Maar Paulus’ besluit stond vast: ‘Wat doet u nu dat u huilt en mijn hart week maakt? Want ik ben bereid, niet alleen gebonden te worden, maar ook te sterven in Jeruzalem voor de Naam van de Heere Jezus’ (Handelingen 21:13). Inderdaad is Paulus later in Jeruzalem gevangen genomen. Door de Joodse Raad is Paulus uiteindelijk in staat van beschuldiging gesteld in verband met zijn uitspraken over de opstanding van de Heere Jezus. Maar net op tijd ontdekte een neef van Paulus een samenzwering van de Joodse Raad tegen Paulus om hem te vermoorden. Hierop wordt Paulus, hoewel gevangen, beschermd door de Romeinen (Handelingen 23:12-22). Uiteindelijk gebruikt Paulus zijn privilege als Romeins staatsburger door een appèl te doen op de keizer, zodat zijn zaak in Rome moet worden gehoord. Onderweg naar Rome heeft het gezelschap waarin Paulus zich bevindt nog schipbreuk geleden. Maar ook deze gebeurtenis is tot meerdere heerlijkheid van het Evangelie geworden (Handelingen 27:33-44). Ook in zijn gevangenschap is Paulus doorgegaan met de prediking van het evangelie. Zelfs leden van het keizerlijke hof hebben zich in die tijd bekeerd en zijn tot geloof in de Heere Jezus gekomen (Filippenzen 4:21-22). Verder weten we niet zoveel over het einde van Paulus. Waarschijnlijk is hij in het jaar 64 na Christus ter dood gebracht vanwege zijn geloof. Maar één ding is gebleven. Het Evangelie is de wereld ingegaan. Overal zijn gemeenten gesticht. En al die nieuwe gelovigen zijn ook weer gaan getuigen van de hoop die in hen was. Zo is het Evangelie van de Heere Jezus verspreid over de hele wereld. De Heere Jezus heeft waargemaakt wat Hij beloofd heeft met Pinksteren: dat alle volken op de aarde zullen delen in het heil op grond van het offer van de Heere Jezus.  Pinksteren – Paulus – en wij… We hebben in deze les gezien dat het blijde Evangelie van de Heere Jezus verspreid is over een groot gebied. Ja, zelfs tot in Europa toe. Nadat de eerste christenen het Woord van God hoorden wilden ze het direct doorgeven aan anderen. Ondanks de tegenstand, de vijandschap en de smaad. De ernst van de zaligheid dreef hen om ook anderen te vertellen van de weg tot redding in het offer van de Heere Jezus Christus. ‘Hoe zullen zij in Hem geloven van Wie zij niet gehoord hebben?’ Dat is een belangrijke vraag die ook ons aangaat! Hoe zullen de mensen in onze omgeving in God kunnen geloven als er niemand is die hen daarover verteld? Kunnen wij ook iets doen om het Woord van God door te geven? Moeten wij dan allemaal net als Paulus op reis gaan? Dat kan natuurlijk wel, maar dat hoeft niet. De verspreiding van het Evangelie begint in je eigen straat. Deze cursus is tot stand gekomen onder voortdurend gebed tot God of Hij door Zijn Woord en door Zijn Heilige Geest mensen wil aanraken met het Evangelie van Jezus Christus. Ook in onze directe omgeving leven nog zoveel mensen die (nog) onbekend zijn met het Woord van God, en dus ook onbekend zijn met de mogelijkheid van redding en eeuwig leven. Wanneer we in hen investeren, investeren we in eeuwigheidbelangen. Zoek naar kansen en gelegenheden om met anderen te spreken over God, zodat ook zij zullen ontdekken wat u ontdekt hebt. Misschien zijn er mensen in uw omgeving die ook deze cursus willen volgen. Mogelijk betekent de cursus voor hen net zo veel als dat het voor u heeft betekend. U bent de meest aangewezen persoon om hen daarvoor uit te nodigen. U bent degene die uit ervaring kunt spreken. Zo kan het blijde Evangelie van de opgestane Heere Jezus ook in onze omgeving verspreid worden. Helpt u mee?

Tot slot

Na Pinksteren is het Woord de wereld ingegaan. Hoewel er veel tegenstand was, kon niemand verhinderen dat er duizenden mensen tot geloof kwamen. Dat kwam door het werk van de Heilige Geest. Hij opende harten en gaf dat mensen de waarde van het geloof in de Heere Jezus zagen. Zo is de jonge gemeente gegroeid. Pinksteren is een feest dat nog steeds doorgaat. Ook in deze tijd gaat de Heilige Geest door met het werk in de harten van mensen. Ook nu nog gaan ogen open voor de blijde Boodschap van het Evangelie. Ook nu nog vragen mensen zich af wat ze moeten doen om zalig te worden. Precies zoals Paulus tegen de gevangenbewaarder zei, mag ook nu het Woord uitgaan: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huis’ (Handelingen 16:31). Ook nu nog ontstaan nieuwe christelijke gemeenten. Gemeenten waar u van harte welkom bent!

De uitleg van de Bijbel,
speciaal voor kinderen

Ga naar ontdek de bijbel voor kinderen
Ontdek de bijbel voor kinderen

Vragen over de Bijbel? Stel ze gerust!

We kunnen ons voorstellen dat er vragen bij je bovenkomen tijdens je ontdekkingstocht. Als wij je kunnen helpen dan doen we dat graag.

Laat een reactie, opmerking of vraag achter via ons contactformulier. Dan zullen we daar zo snel mogelijk op antwoorden.

Stel je vraag