Inleiding
Ons land heeft een koninklijk huis. Dat betekent dat ons land een koningin heeft met een hele hofhouding daaromheen. Trouwens, ook belangrijke personen hebben mensen om zich heen die de opdracht hebben om een aantal zaken goed te laten verlopen. In de boeken Exodus tot en met Deuteronomium lezen we over zo’n hofhouding. De Heere God heeft die hofhouding zelf zo ingesteld. Verschillende personen hebben verschillende taken gekregen om de dienst van de Heere God goed te laten verlopen.
Het boek Leviticus
Als we het boek Leviticus lezen lijkt het op het eerste gezicht weinig meer dan een regelgeving voor het offeren en voor allerlei ceremoniën. In Leviticus wordt ons precies omschreven wat de taak was van de priester en de Leviet. Vandaar de titel van dit boek: Leviticus. We weten dat Jakob twaalf zonen had. En uit deze twaalf zonen is het volk Israël ontstaan. Het volk Israël werd opgedeeld in de twaalf verschillende families, de twaalf stammen. (Genesis 49:28) Deze stammen werden genoemd naar de zonen van Jakob. Zo had je bijvoorbeeld de stam van Ruben en de stam van Benjamin. Onder deze stammen was ook de stam van Levi. Uit deze stam kwam Aäron. Hij was de eerste hogepriester. De nakomelingen van Aäron waren priester. De andere Levieten hielpen de priesters bij hun taken. Zij waren geen priester, omdat ze niet van Aäron afstamden. De Levieten hielpen de priesters bij hun taken. Ze kregen gedetailleerde instructies om hun dienst uit te voeren (Leviticus 1-7).
Het sleutelwoord in Leviticus is ‘heilig’. De levensstijl van de priesters, levieten en het volk moest rein, zuiver en apart gezet zijn voor God. Het volk had immers een verbondsrelatie met een heilige God. De zin ‘U moet heilig zijn, want Ik ben heilig’ wordt steeds herhaald. Zij moesten vrij zijn van verontreiniging en totaal toegewijd zijn aan God.
De offerdienst
Offeren komt bij ons vandaag een beetje barbaars over. Maar in de tijd van het volk Israël was offeren heel gewoon. In sommige godsdiensten worden offers gezien als een middel om de goden tevreden te stemmen. De offers in de Bijbel zijn toch heel anders. In de Bijbel staat het offer altijd in het teken van de heiligheid van God. De heilige God die geen omgang, geen
gemeenschap kan hebben met de zonde, met het kwaad. We weten dat sinds de val van de mens in het paradijs, de zonde in de wereld is gekomen. Voor de heilige God is de mens een zondaar.
Maar nu heeft God er op een speciale manier in voorzien dat zondige mensen tot Hem kunnen naderen. Iemands zonde moest worden bedekt en verzoend. De noodzaak van vergeving van zonden was de belangrijkste reden om te offeren. Bij het offeren kwam de offeraar naar de tabernakel met een speciaal dier. Middels een speciale offerhandeling werd het dier dan geofferd aan God. Al die handelingen waren gedetailleerd door God aan het volk bekend gemaakt. Het dier moest volmaakt zijn, vrij van gebreken. De offeraar moest zijn hand op de kop van het dier leggen en vereenzelvigde zich op die manier met het dier (Leviticus 1:4). Hierna werd het dier gedood en het bloed werd opgevangen. De priester streek het bloed aan de uiteinden van het altaar en het dier werd op het altaar verbrand. Door zichzelf met het dier te identificeren liet de offeraar duidelijk zien dat hij schuldig was tegenover God en het lot verdiende dat het dier moest ondergaan. Het dier stierf omwille van hem. Heel deze offerdienst verwees duidelijk naar de Heere Jezus. Ook in deze rituele handeling zat een les voor het volk. De mens die schuldig stond tegenover God heeft verzoening, vergeving nodig. Verzoening met de heilige God kon alleen plaatsvinden als er een offer werd gebracht. Dat wees vooruit naar de Heere Jezus, die Zijn leven heeft gegeven als een offer aan het kruis. Door de offerplechtigheid werd de offeraar eraan herinnerd dat eens de Messias, de Verlosser, de Heere Jezus zou komen naar de aarde, om als een offerlam geslacht te worden en gedood te worden aan het kruis op Golgotha. De Heere Jezus is de uiteindelijke vervulling van deze hele offerdienst (Hebreeen 9:11-15). Deze plechtigheid in het Oude Testament was een illustratie, een plaatje, dat de Israëlieten verwees naar de Heere Jezus in wie alleen verzoening en vergeving mogelijk is voor mensen die schuldig staan tegenover God. Later zullen we zien dat de Heere Jezus deze hele offerdienst gedetailleerd vervuld heeft.
De grote verzoendag
Om de heiligheid en de verzoening aan de mensen duidelijk te maken was er één keer per jaar een grote verzoendag. Op die dag werkte er niemand en het volk vastte (ze onthielden zich van eten en genot). Het volk erkende en beleed op die dag dat ze schuldig was in het gehoorzamen van Gods geboden. Op de grote verzoendag vond er een plechtig ritueel plaats ter verzoening van de zonden (Leviticus 16). De hogepriester ging namens het volk tot in het binnenste heiligdom van de tabernakel. Daar waar de gouden kist, de ark van het verbond, bewaard werd. Alleen de hogepriester mocht dat. Hij ging één keer per jaar op de grote verzoendag het ‘heilige der heilige’ binnen en sprenkelde bloed op het deksel van de ark, ook wel het ‘verzoendeksel’ genoemd. Zo deed hij verzoening voor de zonden van het volk (Leviticus 16:14). Het bloed vertegenwoordigde het leven van het offerdier dat in de plaats van de schuldige moest sterven. Daarna koos de hogepriester twee bokken uit. Eén doodde hij als een offer, maar over de andere sprak hij de zonden van het volk uit. Daarna stuurde hij hem weg de woestijn in. Zo werd de zonde van het volk symbolisch weggenomen de woestijn in (Leviticus 16:20-22).
De grote feesten
Israël kende een aantal grote feesten. In Leviticus lezen we wat deze feesten inhielden:
• Het Paasfeest (Leviticus 23:5): Het paasfeest was het belangrijkste feest voor de Israëlieten. Uit de vorige lessen weten we dat het Paasfeest, of Pascha, is ingesteld door de Heere God in Egypte. In de eerste paasnacht bevrijdde God Zijn volk uit de slavernij in Egypte. Eenmaal per jaar werd dit feest herdacht. De geschiedenis van de bevrijding uit Egypte werd opnieuw verteld tijdens de paasmaaltijd. Dit feest was bedoeld om de herinnering aan de almacht en grootheid van God levend te houden in de gedachten van de Israëlieten. Vooral de paasmaaltijd wees vooruit naar de komende Verlosser: de Heere Jezus Christus.
• Het Wekenfeest (Leviticus 23:15,16): Dit feest vond zeven weken na het Paasfeest plaats. Een andere naam voor dit feest is Pinksteren. Het was een oogstfeest waarop de eerstelingen van de oogst aan de Heere God werden aangeboden. Van de graanoogst werd een speciaal offer van koren aan de Heere gebracht. Ook bij deze gelegenheid kwamen de Israëlieten naar Gods heiligdom.
• Het Loofhuttenfeest (Leviticus 23:41-44): Het Loofhuttenfeest was een dankfeest voor de oogst en werd daarom ook wel het feest der inzameling genoemd. Het volk kampeerde daarbij zeven dagen in eenvoudige hutten, gemaakt van takken. Het Loofhuttenfeest was een herinnering voor het volk aan het verblijf in de woestijn waar het in tenten had gewoond.
• De sabbat (Leviticus 23:3): De sabbat, het principe van een dag rust na zes dagen werken, heeft zijn wortels in de schepping. God rustte op de zevende dag van al Zijn werk. Het was een van de tien geboden om die dag apart te houden en te heiligen voor de Heere. De sabbat is bedoeld als een vreugdevolle viering waarop het volk Gods verbond herdacht. Op deze dag werd er niet gewerkt en zelfs slaven en werkdieren kregen zo een wekelijkse vrije dag.
Het boek Numeri
Het boek Numeri geeft een lijst van het volk Israël, ingedeeld in stammen. De titel van dit boek slaat op de telling waarmee het boek begint. Maar Numeri bevat meer dan cijfers van tellingen. Er staan nog meer wetten in, vermengd met verhalen over verschillende ervaringen van Israël bij hun woestijntocht. Numeri geeft ons een boeiend beeld van het verblijf van het volk. Israël in de woestijn. Een van de geschiedenissen, die daar omschreven staat, is de geschiedenis van de twaalf spionnen, de twaalf verkenners. Voordat het volk zich gereed maakte om het land Kanaän binnen te trekken, stuurde Mozes vanuit Kades twaalf verkenners naar het land om het te verkennen. Toen zij terugkwamen hadden ze heerlijke vruchten meegenomen. Maar slechts twee van de twaalf verkenners geloofden dat God hun het beloofde land zou geven. (Numeri 13) Het volk koos partij voor de tien anderen en weigerde zo haar vertrouwen op God en zijn belofte te stellen. Ondanks de woorden van Jozua en Kaleb, de twee verkenners, volhardde het volk in ongeloof. Hierop werd het volk door God veroordeeld om veertig jaren rond te zwerven in de woestijn. Deze generatie van ongehoorzame mensen mocht het land niet binnentrekken. Jozua en Kaleb leidden uiteindelijk een nieuwe generatie het land Kanaän binnen.
De koperen slang
Numeri vertelt ons veel over de ervaringen van het volk in de woestijn en de lessen die God het volk wilde leren. Steeds weer bleek dat het volk een hardnekkig volk was. Telkens opnieuw mopperden ze en kwamen ze in opstand tegen de Heere (Numeri 21). Als antwoord stond de Heere God toe dat giftige slangen het volk plaagden. Het volk kwam bij Mozes en vroeg hem om tot God te bidden. God gaf aan Mozes de opdracht om een koperen slang te maken en deze hoog op een paal te bevestigen. Wie gebeten was, moest naar de koperen slang kijken en zou dan in leven blijven. De Heere Jezus zelf haalt deze gebeurtenis later aan als Hij het heeft over het geloof in Hem. Hij zegt: ‘En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’ (Johannes 3:14-15).
Het boek Deuteronomium
Het boek Deuteronomium wordt wel de hartslag van het Oude Testament genoemd. Het boek beschrijft de vernieuwing van het verbond tussen God en Israël. In Deuteronomium worden nog eens duidelijk de verbondsbeloften van God genoemd. Ook wijst Deuteronomium duidelijk op de plicht van gehoorzaamheid van het volk. In Deuteronomium 29:12-13 lezen we de inhoud van het verbond dat de Heere weer vernieuwd heeft met Israël. God herhaalt de belofte die Hij gedaan heeft aan Abraham, Izaäk en Jakob. Hij wil de God zijn van het volk. Hij wil hen beschermen en voor Zijn rekening nemen. Hoewel het volk iedere keer weer opnieuw zondigde en het verbond met God verbrak, lag het verbond van Gods kant nog steeds vast. Wat een trouw van God! En in antwoord daarop vraagt Hij van het volk volkomen gehoorzaamheid (Deuteronomium 30:8).
Jozua neemt de plaats van Mozes in.
We lezen in Deuteronomium 31 dat Jozua door Mozes werd opgevolgd als leider van het volk. Jozua was een van de verkenners die geloofde en vertrouwde op God. Jozua was zelf door de Heere God aangewezen om Mozes op te volgen (Numeri 27:12- 23). Bij de overdracht van de leiding sprak Mozes de woorden: ‘De HEERE nu is Degene Die voor u uit gaat. Hij zal met u zijn. Hij zal u niet in de steek laten en u niet verlaten. Wees niet bevreesd en wees niet ontsteld.’ (Deuteronomium 31:8). Het boek Deuteronomium eindigt met de dood van Mozes. Mozes stierf op de leeftijd van 120 jaar (Deuteronomium 34). Het volk Israël was in rouw. Een groot leider was van haar heengegaan. Mozes wordt wel de (be)middelaar van het oude verbond genoemd. Zo vaak moest Mozes bemiddelen tussen het schuldige volk en de heilige God. Ook Mozes was een mens net als u en ik, en toch… Mozes had een belangrijke taak. Hij stond heel dicht bij de Heere God. Ook Mozes is hier een verwijzing naar Jezus Christus. Jezus is de Middelaar van het nieuwe verbond. Ook Hij stond tussen een schuldig volk en de heilige God. Mozes stierf net als ieder ander mens, maar Christus heeft Zijn leven gegeven als een offer aan het kruis op Golgotha om schuldige mensen te verzoenen met God. Om de brug te slaan tussen God en mensen. Maar daarover later meer!